Wendbaar en stabiel
Ondanks al het bovenstaande vond ik de RR1000 Battle Twin dus wel degelijk een dijk van een motor, niet in het minst omwille van het rijwielgedeelte dat je altijd en overal aanspoorde om er stevig tegenaan te gaan. Buell had een minimalistisch spaceframe van CrMo buizen gemaakt dat slechts 11,8 kilogram woog en het gewicht werd maximaal gecentraliseerd door de uitlaatdemper in auto-stijl onder de krachtbron met droog carter te monteren. De voortrein werd afgeveerd door een 41,3 mm Marzocchi MIR vork waarvoor Buell zelf een elektrisch anti-duik systeem had ontwikkeld. Kneep je in de voorrem, dan werd een spoel in de vork onder spanning gezet om de interne capaciteit van de luchtkamers in de vorkpoten te verkleinen en om op die manier het doorslaan van de vork te voorkomen zonder dat de demping van de vork daaronder leed. Met andere woorden: de voorvork sloeg niet dicht – een probleem waar veel vorken uit die periode mee te kampen hadden – en evenmin richtte de RR1000 zich op in de bocht als je in de voorrem kneep. Dat laatste was echt een probleem in die periode bij veel motoren met een zestienduim voorwiel, maar de Buell had daar geen last van. Enerzijds door de specifieke bouw van de vork, anderzijds door de geometrie, die met een 25° steile balhoofdhoek en een ruime 117 mm naloop een prachtig compromis vond tussen wendbaarheid en stabiliteit.
Beetje minder
Door het alles omvattende kuipwerk kon je de RR1000 de V-Twin niet zien schudden en tegelijk voelde je daar ook niet zo veel van. Zelfs wanneer je de krachtbron richting rode zone joeg (wat op zich al nutteloos was met zoveel koppel onderin waardoor ook de sloomheid van de bak en de slechts vier beschikbare versnellingen minder een probleem was) werd je niet op veel trillingen of sensaties getrakteerd. De krachtbron was nog niet zo soepel als een Ducati-blok, al kwam het aardig in de buurt en stond de V-twin mijlenver van de XR1000 en diens ‘shake, rattle and roll’ karakter. Waarom Buell de standaard Harley-Davidson handvatten verving door plastic exemplaren die amper grip boden kan ik nu nog altijd niet begrijpen. Om het zuigeffect in de zwaar ademende XR750 cilinderkoppen tegen te gaan, werden er heel harde veren gebruikt op de Dell’Orto carburateurs. De combinatie van de gladde handvatten en de zware veren gaven me al snel kramp in mijn rechterhand en maakte ook soepel ontkoppelen zo goed als onmogelijk. Met het gas wijd open kreeg je bij een constante snelheid ook nog wat trillingen op je handen waardoor je gegarandeerd van het te smalle handvat af gleed. Niet zo goed dus…
Aan de ketting
Slecht wegdek is schaars op het platteland van Maryland, al vond ik uiteindelijk toch een stuk asfalt met flink wat vorstschade om de vering naar behoren te kunnen testen. Buell ontwierp een vering volgens de principes van de Armstrong 250 GP racer uit die tijd, maar dan zonder de progressieve link op de achterbrug. De Works Performance schokbreker ligt horizontaal onder het blok, werkt op tractie in plaats van op compressie, heeft een extern gasreservoir en is enkel op vlak van veervoorspanning instelbaar. Jammer dat je de demping niet kon instellen, maar je kreeg wel veel meer veerweg dan op de doorsnee Harley met stereo achtervering en dat zonder doorslaan of bokken. De grote afstand tussen het draaipunt van de achterbrug en de uitgaande as van de versnellingsbak zorgde er wel voor dat –mede door de riante veerweg- de ketting zwaar belast werd. De opbouw van het Harley-blok kan hiervoor als schuldige worden aangewezen en een meer coaxiaal design (waarbij het draaipunt van de achterbrug en de locatie van het voortandwiel samenvallen) zoals in de eerste Bimota’s had de levensduur van de kettingen op de Buell aanzienlijk kunnen opschroeven.
Hoewel de krachtbron van de XR1000 alleen al 90 kilo woog, klokte de RR1000 droog af op 170 kilogram. Daaruit blijkt hoe puur Buell de XR1000 uitvoerde want de naakte Harley-Davidson XR1000 woog zomaar eventjes 212 kilogram. Buell was al importeur van de Britse 16 inch Dymag wielen en monteerde die in de RR1000 Battle Twin, aangevuld met 310 mm zwevende remschijven die Erik zelf had gemaakt door aluminium rotors met roestvast staal thermisch te bespuiten. De 220 mm zwevende remschijf in het achterwiel kreeg eenzelfde behandeling. Lockheed Racing – de standaard in 500 cc GP-racerij toen – leverde de remklauwen: twee vierzuiger-remklauwen op de voorvork en één tweezuiger-remklauw op de achterbrug. Voor de banden opteerde Buell voor de laatste nieuwe ontwikkeling bij Pirelli, de MP-7R radiaalbanden.