Automatische versnellingsbak
Het vermogen van de ISG en de verbrandingsmotor wordt naar het achterwiel gebracht via een gerobotiseerde zestrapstransmissie, waarmee je zowel automatisch als handmatig kunt schakelen. De bak kent een afwijkend schakelpatroon: N-1-2-3-4-5-6, waar een conventionele motor 1-N-2-3-4-5-6 heeft. Er is geen koppelingshendel, de koppeling wordt hydraulisch bediend via een ECU en een servoklep, die oliedruk doorlaat naar een servocilinder op de koppeling. De olie wordt toegevoerd via een aparte oliepomp, die op de ingaande as van de transmissie is geplaatst, zodat hij ook werkt als de verbrandingsmotor niet werkt. De ECU bepaalt in de automatische stand wanneer de koppeling koppelt en ontkoppelt, en stuurt ook de elektromotor aan, die de verschillende versnellingen in- en uitschakelt. De ECU gebruikt daarbij een algoritme dat prioriteit geeft aan een laag brandstofverbruik. In Automatic Transmission (AT) kun je wel zelf op- of terugschakelen, de bak gaat dan over in de handmatige MT-stand. De mogelijkheid om voor AT of MT te kiezen hangt af van de modus. In de MT-stand kun je gebruikmaken van Automatic Launch Positon Finder; de transmissie schakelt dan automatisch terug naar de eerste versnelling wanneer je stopt. Die ALPF, zoals dat systeem heet, kan desgewenst worden uitgeschakeld. De neutraalstand wordt normaal niet gebruikt, maar wordt enkel ingeschakeld als de rijder hier bewust voor kiest wanneer de motor stilstaat.