En dan was er nog het feit dat Harley-Davidson, de VR1000 destijds eigenlijk niet nodig had. De focus van het management lag vooral op de productie van de traditionele OHV-modellen waarnaar de vraag, althans in de jaren ’90, jaar na jaar toenam. De Harley-bazen waren helemaal niet overtuigd van de leefbaarheid van de VR1000 als volumemodel en ze hadden ook niet de productiecapaciteit om de superbike er maar ‘eventjes’ bij te nemen. Toch was de VR1000 in zekere zin ook Harley-Davidsons appeltje voor de dorst. Stel dat de traditionele modellen door zwaar weer zouden gaan, door bijvoorbeeld bureaucratische druk van bovenaf of gewoon uit de mode zouden raken: twee factoren waarvoor je je als constructeur maar beter kan voorbereiden. Dat was ook de reden waarom H-D het VR1000-blok verder liet ontwikkelen – door Porsche nog wel – om als krachtbron voor de VRSCA V-Rod te dienen. Spijtig genoeg koos Harley-Davidson er niet voor om de VR1000 in productie te nemen en aan tegen een schappelijke prijs om de markt te brengen. Ondanks z’n bizarre looks en de vreemde kleurstelling – een keuze van erfgenaam Willie G. Davidson himself – was de VR1000 een zeer fijne wegmotor. Stel je voor dat Harley, destijds iemand als de Zuid-Afrikaanse ontwerper Pierre Terblanche, die de Ducati Supermono vorm had gegeven, onder de arm had genomen om de styling van de VR1000 te finaliseren? Na m’n testrit met de VR1000 Street meende ik dat ze bij Harley-Davidson een potentiële verkoophit in handen hadden, zeker als de astronomische prijs van de homologatieversies gehalveerd was geweest. Dan had je deze Harley met de toenmalige Ducati 916 kunnen vergelijken en dat zowel qua prijs als qua prestaties. En wie weet wat er gebeurt was als men iets meer geïnvesteerd had in het raceteam, waardoor de resultaten toch iets meer konden blinken in de geschiedenisboeken van het merk.