Op het bochtige circuit van Calafat kwam de motorkarakteristiek van de Aprilia helemaal tot z’n recht. Met z’n traditionele one-up versnellingsbak (waar Reggiani de voorkeur aan gaf) en het ultralage silhouet van de motorfiets was opschakelen, terwijl je hard naar rechts overhelde in de bocht voor de pitlane, niet bepaald makkelijk. Tenzij je shortshifte, bij zo’n 11.000 opm, en ermee weg kwam. Maar ook wanneer het toerental eens tot vier cijfers zakte, en je toch opschakelde gaf de Rotax geen kick. De Aprilia trok gewoon rustig door naar de volgende versnelling. Wat nog meer verbazing wekte, was het feit dat ik nooit de koppeling diende te gebruiken bij het uitkomen van de nauwe en trage rechtse haarspeldbocht aan het eind van het lange rechte stuk. Zelfs niet om de krachtbron terug in de goede vermogenscurve te krijgen. Ik trapte de motor in z’n laagste versnelling, voor ik de haarspeld in dook, draaide het gashendel helemaal open en voelde dan de motor sterk, maar soepel trekken terwijl de Öhlins schokbreker onder me merkbaar, maar geleidelijk inveerde, terwijl de Michelin hard in het asfalt beet. Dat is waar een goede carburatie om draait.
Omdat de motorfiets zo laag was voelde de Aprilia meer als een 125 cc twin (die destijds in de GP’s gebruikt werden, nvdr) dan een kwartliter aan. En met 1.350 mm had de AF1 een ultrakorte wielbasis. De balhoofdhoek kon, naargelang het circuit, ingesteld worden tussen 22 en 25°. Voor de krappe bochten van Calafat was de balhoofdshoek op 23.5° ingesteld, waardoor de Aprilia licht stuurde. Dat gebeurde zonder enig spoor van nervositeit, iets wat op een rivaliserende Europese racemotor als de JJ-Cobas (verdwenen Spaanse constructeur van raceframes, nvdr) zeker wel het geval was. Al was de Aprilia geen motorfiets op mijn maat, vanwege de lage bouw en de verkrampte houding, dan voelde ik me nog steeds goed wanneer ik er hard mee rondging. Dat kwam omdat je er eerder in dan bovenop zat. Het gewicht van de 1987 AF1 lag, een beetje verrassend, 3,5 kg hoger dan dat van de machine waarmee het merk in 1985 in de kwartliter GP’s debuteerde. Het verschil zat ‘m in de zwaardere maar sterkere swingarm, de 17-duim wielen van Technomagnesio (tov 16-duims exemplaren op de eerder machines) en de uitneembare versnellingscassette die 0,5 meer woog. Ook de iets dikkere (41.7 mm) poten van de Marzocchi voorvork droegen bij tot een gelijkaardige gewichtstoename. Verder gebruikte Aprilia toen ook stalen remschijven van Brembo, omdat de lichtere exemplaren van Zanzani die het eerder gebruikte, bleven barsten.