Wanneer je het over vering en het instellen van vering hebt, gaat het eigenlijk om een aantal zaken. Ten eerste heb je het over de manier waarop de motor oneffenheden absorbeert en daarop reageert. Het tweede aspect is hoe de motor op acceleratie en afremmen reageert. Het derde is, hoe de afstelling van de vering het stuurgedrag kan beïnvloeden.
Inveren
Kijken we naar een veersysteem, dan zien we dat dit schematisch uit drie delen bestaat. Onderaan zie je de wielen, die het contact met het wegdek hebben. Bovenaan bevindt zich de motorfiets met berijder, daartussen bevinden zich de veren. De motorfiets wordt dus gedragen door de veren en wordt daarom het ‘afgeveerd gewicht’ genoemd. Alles ‘onder’ de veer – dus het wiel, de remklauw en de onderkant van de veerpoot – heet ‘onafgeveerd gewicht’.
De veer wordt in rust ingedrukt door het gewicht van de motor. De veer levert dus evenveel kracht omhoog als dat hij naar beneden duwt. Maar dat verandert als je snel over een bult rijdt: het wiel rolt de bult op en beweegt daardoor razendsnel omhoog. Het wiel duwt nu de veer in elkaar. Bij een (lineaire) veer is de kracht gelijk aan de veerconstante maal de indrukking, ook wel uitwijking genoemd: F = C.u. De veer duwt nu harder tegen de motor dan dat de motor tegen de veer duwt; er is dus geen evenwicht meer. De extra kracht duwt de motor omhoog, ze versnelt de ‘massa’ van motorfiets en rijder in opwaartse richting. De motorfiets beweegt dus niet direct omhoog door de hobbel, maar indirect door de ingedrukte veer. Die beweging ijlt daarom na.