Reisverhaal: De Alpen van oost naar west (2)

Dit reisverhaal verscheen voor het eerst in de Motoren & Toerisme van juli 2011.

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 1 van dit reisverhaal vind je hier: http://www.motoren-toerisme.be/toerisme/reportage/reisverhaal-de-alpen-van-oost-naar-west-1

Na vier dagen Oostenrijk duiken we Zwitserland binnen. Niet dat zoiets afbreuk doet aan de kwaliteit van wegen of landschap. bij de neutrale Zwitsers is alles net zo mooi als bij de oosterburen. In Graubünden, de regio geprangd tussen Oostenrijk en Italië, sturen we twee geweldige dagen rond. Alles wat een motorrijder wenst is hier voorhanden.

 

Tekst en foto's: Chris Wouters

 

Vandaag laten we Oostenrijk definitief achter ons. Voor deze middag wordt er onweer voorspeld, maar daar is op deze stralende zondagochtend niet veel van te merken. Op weg naar de Furkajoch verspert een colonne stokoude tractors de weg. De puffende en kuchende tractoren zijn van boven tot onder versierd met bloemen en worden bestuurd door blozende boerenmensen in hun beste kleren. Het is hier overduidelijk feest want ook de fanfare komt voorbij. We stoppen aan een tankstation waar we bij een lokale motorrijder informeren of de passen verderop vrij zijn. “Geen idee”, zegt hij, “ik kom daar nooit”. We nemen aan dat de staat van zijn vervoermiddel daar iets mee te maken heeft.

De Furkajoch kunnen we nog zonder problemen oversteken waarna mijn vermoeden van gisteren wordt bevestigd. De Hochalpstrasse, een prachtig stuk weg op de flanken van de Silvrettagruppe, is jammer genoeg nog niet sneeuwvrij gemaakt en vermits de berichtgeving meestal zeer accuraat is, wagen we het er niet op om de route toch te rijden. We zijn verplicht om dit prachtig stukje Oostenrijk te vervangen door een verbindingsrit naar St-Anton. We nemen uiteraard de Arlbergpass en laten de tunnel voor wat hij is, ook al is dat een wegenbouwkundig hoogstandje. Diep onder de grond lopen in de buik van de berg verschillende tunnels onder en boven elkaar.

Bij het binnenrijden van Landeck maant het tegemoetkomend verkeer ons aan tot langzaam rijden. Buiten het stadje staan onze grijsgroene vrienden met een speedgun klaar om overtreders te bestraffen. Veel succes zullen ze niet hebben, denk ik, want iedereen is verwittigd. Dit is de eerste keer op onze trip dat we ze tegenkomen. In het zomerseizoen is de controle intenser, maar nu valt het best mee. Die Polizei had iets verder op de route meer kans op succes gehad want de weg naar het drielandenpunt aan de Finstermunzpass nodigt uit tot stevig doorgassen.

Hoogste punt / Hoogtepunt

Stilaan verandert de bouwstijl: we naderen Italië, zoveel is duidelijk. In Resia, vlak over de Oostenrijks-Italiaanse grens, is het erg druk. Motorrijders vanuit alle windstreken vullen hier hun tank, zo ook de Bulgaarse motard die op weg naar Amsterdam (!) naast ons nog snel even de benzinetank vol gooit. Wij zijn niet op weg naar Amsterdam, het is de indrukwekkende Stelvio die op ons programma staat. De belevenissen van deze ochtend doen ons echter twijfelen want ook de Stelvio zou nog wel onder een sneeuwlaag kunnen liggen. We passeren de restanten van dorpjes die verzwolgen werden door een stuwmeer en rijden de grote weg af richting Stelvio.

In Glorenza, een middeleeuws dorpje waar de weg dwars door het dorpsplein en de markt loopt, houden we wat motorrijders tegen die mijn vermoeden bevestigen. De Stelvio zal voor een andere keer zijn. Er rest ons niets anders dan via de grens in Tubre, Zwitserland binnen te rijden. Na een kleffe sandwich besluiten we om de Stelvio langs de andere kant aan te vallen langs de Umbrailpass. En we hebben geluk! Langs hier is de pas berijdbaar tot de top, geen wonder dat er op deze weg een drukte van jewelste heerst. We vragen ons af of ze ons aan de andere kant niet nodeloos hebben laten omrijden, maar een metershoge sneeuwmuur vlak achter de top levert het bewijs dat we niet voor niks een ommetje gereden hebben. Dit zal het hoogste punt van onze trip worden. We hadden anders gepland, maar er zullen later op de trip nog passen onbereikbaar blijken. Een gedenkteken aan Fausto Coppi wijst ons er nog maar eens op dat wielrenners die hier met de fiets naar boven klauteren echt wel straffe mannen zijn. Het is hier een kermis, stoere Harley-mannen kopen spuuglelijke kerstmannetjes als souvenir en hangen ze rond hun stuur. We genieten van de afdaling tot in Bormio waar een pijl naar Livigno maar vooral die naar de Passo di Foscagno onze aandacht trekt. Er wacht nog meer lekkers. Langs de vier kilometer lange tunnel die Italië met Zwitserland verbindt rijden we Graubünden in, de streek die we de volgende twee dagen gaan ontdekken. Met zijn honderdvijftig dalen en bijna duizend bergtoppen is het logisch dat dit Zwitsers kanton veel toeristen aantrekt.

Mooie Madam

Davos klinkt mondainer dan het is, of dat is toch onze eerste indruk wanneer we ‘s avonds ons hotel opzoeken. Wanneer we echter de volgende dag het ‘echte’ Davos binnenrijden blijkt algauw dat Davos Dorf waar we overnachtten en Davos zelf, van een heel verschillend kaliber zijn. We worden overrompeld door de sjieke restaurants en luxehotels. Voor het streng bewaakte congrescentrum vormen luxeberlines een lange rij.

Vanaf Davos rijden we over een aangename weg tot aan de afslag naar de Albulapass waar we, gelukkig maar, groen licht krijgen. We dwarsen de poepsjieke golfclub van Agenau, achttien holes op een lange rij in de vallei, waar Bentley’s en Rolls Royces minder opvallen dan de Datsun van de tuinier. In Preda kunnen reizigers hun auto of motor op het smalspoor naar Sankt-Moritz zetten, maar gezien de kwaliteit van het wegdek passen we hier met heel veel enthousiasme voor.

De Albulapass is open. Boven op de pas zijn alle elementen aanwezig om een mens gelukkig te maken: we hebben het rijk voor ons alleen, de marmotten lopen bijna voor onze wielen, de koffie in de charmante Stube is heet en sterk en de bediening wondermooi. De sprankelende dame die in het ochtendlicht de vaat doet onder het goedkeurend oog van haar nietsdoende man, steelt ons hart. Drie volwassen kerels, stevig onder de indruk van – vooral het vrouwelijk – schoon op deze prachtige Alpentop, de dag kan alweer niet meer stuk. Wanneer een stel oldtimers de scène nog komen vervolma- ken kan ik alleen maar tevreden zijn dat mijn fototoestel het weer doet. Binnen in de kraaknette Stube hangen foto’s uit een ver verleden toen deze toppen nog werden bedwongen met echte paardenkracht.

 

Bootjes

Tijd terug voor het echte werk want met de Splügenpass, een spaghetti van hairpins zoals je zelden ziet, en de San Bernardino in het vooruitzicht staan ons weer twee stevige kleppers te wachten. Terwijl we onze machines op de flanken van de San Bernardino naar boven sturen, houdt een bezwete jogger ons tegen. Hij blijkt een dienstplichtige militair met grote dorst te zijn die in zijn vrije tijd de berg regelmatig naar boven loopt. Voor zoveel gekte heb ik met plezier mijn fles plat water over. Boven op de top is het meer nog grotendeels bevroren. Bootjes wachten op de dooi om bevrijd te worden. Met ijs in alle schakeringen blauw verzoenen we ons weer met de pracht van het hooggebergte.

Op weg naar Belinzona rijden we parallel met de snelweg,maar het verbaast u niet dat we voor de bochtenrijke weg tot Biasca kiezen. In Biasca oogsten onze motoren veel bekijks bij een stuk of vijf arbeiders die, aan het aantal flessen op hun tafel te zien, al even aan de Vino Rosso zitten. Op het laatste stuk van vandaag rijden we door Bieniovallei langs kleine dorpjes waar de weg zo smal is dat een verkeerslicht nodig is om het verkeer te laten passeren. Dit is Zwitserland, maar de huizen en de levensstijl doen hier zeer Italiaans aan. Wegenwerken hebben hier duidelijk last van de ‘Italiaanse slag’. Groot voordeel is dat je zelfs buiten de normale uren overal iets te eten kan vinden. Ook de dorpsnamen oogsten onze symphatie. Wat dacht je van ‘Motto’, een klein dorpje op weg naar de Lukmanierpass

Het zijn toeren

Vandaag wordt het begrip "een toertje met de motor doen“ vanuit een heel ander perspectief bekeken. We staan in Disentis, aan de start van een onuitgegeven rondrit over vier passen die je een uur of drie later terug op het zelfde punt brengt. Erg is dat niet want daarna ligt de San Gottardo te wachten. Maar eerst de viersprong over de Oberalp-, Furka-, Grimsel- en Sustenpas. Vier toppers in 120 kilometer. Mijn liefje, wat wil je nog meer?

Elke pas is een schoonheid op zich, met wondermooie bevroren meren en eeuwige sneeuw nog hoger. Tussen Grimsel en Susten worden sparren gehakseld en de geur zit kilometers later nog in mijn neus. Boven op de Sustenpass staat een stel Spanjaarden. Eén van hen heeft een heuse Spaanse ham, een Pata Negra, in zijn topkoffer zitten en snijdt er een stukje af voor zijn collega’s. Hopelijk voor hen blijven ze in de bergen rondrijden, kwestie van het vlees koel te houden. Hoe dichter we de San Gottardo naderen, hoe dikker het mistgordijn wordt. Er resten nog minstens tien kilometer tot de top wanneer het zicht bijna nul tot wordt herleid en ik me oriënteer op de middellijn van de weg en de Garmin die de bochten aangeeft. Echt een hele hulp, zo’n GPS toestel. Jammer genoeg duidt hij niet die fietser aan die ik op een haar na van zijn sokken rij terwijl hij in een potdichte soep, net als wij, probeert boven te komen. Beneden in Fontana nestelen we ons naast de kachel in de plaatselijke pizzeria en wachten in het gezelschap van een buslading Kempense toeristen tot de zon doorbreekt. Uitgezwaaid met een symphatiek “niet te hert rijen hé“ kunnen we wat later de zonnige flanken van de Nufenenpas opzoeken. Net na de middag en de zesde beklimming van de dag al, saai is anders.

Over of door de berg?

We hadden beter gezwegen want de rit tot in Sion is saai. Dorp na dorp, snelheidsbegrenzers, verkeersdrempels en zelfs een drukte die na zes dagen van vrijheid als verstikkend overkomt. In Hannibal zijn tijd zal het anders geweest zijn, denk ik. Gelukkig maakt het laatste stuk langs de mooie Rhônevallei tussen Sion en Martigny veel goed. In Martigny rijden we weg van de hoofdweg en met de donkere toppen van de Gran San Bernardo in de verte snijden we door de kilometerslange wijnvelden. Op het laatste stuk van deze golvende expresweg zijn duimdikke regendruppels ons deel, logisch dan ook dat de twijfel keihard toeslaat. De keuze is moeilijk bij dit weer: col of tunnel? We zijn moe, hebben al wat cols achter de rug en het weer wordt alsmaar slechter, maar we zouden mietjes zijn mochten we voor de tunnel kiezen. We gaan dus voor de col die jammer genoeg een beetje tegenvalt. Toch zijn we blij met de keuze want we zouden het onszelf vanavond bij een litertje wijn nooit vergeven hebben mochten we voor de ‘makkelijkste’ oplossing gekozen hebben.

Wanneer we Aosta binnenrijden op zoek naar een slaapplaats draaien we een paar keer rond de triomfboog, een herinnering aan de definitieve overwinning op de Salassi in 25 voor Christus. De Arco d'Augusto is een overblijfsel van het Romeinse verleden van de stad. De Romeinen stichtten na hun overwinning 'Augusta Praetoria' als militair steunpunt om de Alpenpassen te bewaken en posteerden er drieduizend soldaten. Zo ontstond Aosta op een kruispunt van wegen en aan de samenvloeiing van Dora Baltea en Buthier. Genoeg voor vandaag. Deze topdag eindigt onder een zalig donsdeken in een grote kamer waar na minder dan drie minuten het gesnurk van drie vermoeide motards het geraas van de rivier overstemt.

Van de hond

De geschilderde aanmoedigingen in verschillende kleuren op de weg naar de top van de Kleine Sint-Bernard herinneren aan de vele doortochten van één of andere wielerwedstrijd uit het verleden. De top is besneeuwd en ligt verborgen tussen de bomen, slechts een paar kilometer voor de top komen we in bomenvrij gebied en slaat de wind ons om de oren. Een bende motorrijders van verschillende nationaliteiten trotseert de felle wind en de leden fotograferen elkaar aan de grote obelisk. Duitsers, Nederlanders, Belgen, Fransen en Italianen verbroederen met verhalen over de gereden passen en valleien in de afgelopen week. Iedereen is het reeds eens dat deze col veel mooier is dan zijn grote broer aan de andere kant van Aosta.

Hier leefden eeuwenlang de paters met hun wereldberoemde honden, altijd klaar om een verdwaalde sukkelaar uit de sneeuw te redden. Oorspronkelijk waren de Sint-Bernardshonden naar deze hoge refuge gebracht om de paters te beschermen tegen roversbenden die in deze desolate streek ronddwaalden, maar later kregen ze een edeler doel. Het standbeeld van de heilige Sint-Bernard naar wie de twee passen genoemd zijn, is de fotoplek bij uitstek, maar voor wat beschutting vangen we hier bot. Het hotel-restaurant op de top heeft betere tijden gehad. De luiken zijn dicht en de muren hebben duidelijk al flink geleden onder de gure weersomstandigheden. Aanduidingen verwijzen naar Romeinse bouwwerken die bewijzen dat de pas ten tijde van onze grote roerganger Hannibal ook een belangrijke doorgang van zuid naar noord was.

De afdaling is volledig ‘vangrailloos’. Dat maakt het zicht op de vallei alleen maar mooier en de bochten overzichtelijker. Beneden in La Rosière zijn de hondenhokken die in de zomer, om de toeristen ter wille te zijn, echte Sint-Bernardhonden herbergen, leeg. We moeten het doen met een stenen exemplaar.

De Franse slag

Pech! De enige col op deze hele trip die best niet afgesloten zou zijn, is het wel. Er is dan ook uitzonderlijk veel sneeuw gevallen in de Alpen net voor we vertrokken en de Iseran, met zijn 2.764 meter één van de hoogste van onze reis is om het skivolk ter wille te zijn slechts sneeuwvrij gemaakt tot in Val D’Isère, maar daar zijn wij dus geen f**k mee. De korte rit van vandaag wordt dan ook een hele lange dag met kilometers langs wegen die we niet wilden aandoen. Maar “elk nadeel heb se voordeel” orakelde een groot voetballer ooit en zo kiezen we noodgewongen voor de moeilijke, maar mooie route langs de Madeleine, een col waar fietsers baas zijn. Boven op de Col de la Madeleine maken we kennis met twee lichtbepakte Zweden op sportfietsen. De slaaptrein bracht hen tot in het Zwitserse Lorach en van daaruit gaat het, met de nodige omwegen, richting Alexandrie in Zuid-Italië, waar terug een trein wacht. Ook geen slecht ritje.

Terwijl we langs de oevers van de Arc onze omweglus afwerken worden we bijna van onze motoren geblazen door een niet aflatende zijwind. De beklimming van de Mont Cenis is gehuld in de mist. Van het mooie plateau zien we evenmin iets. Als je ziet hoeveel sneeuw hier op amper 2.200 meter ligt is het niet moeilijk je in te beelden dat de Franse sneeuwruimers nog niet op de Iseran zijn geraakt. Maar hoe komt het dat dit in Zwitserland en Oostenrijk wel kan? De Franse slag? Vermits de erwtensoep even dik blijft en het geen zin heeft om hier te blijven rondhangen kiezen we voor een stukje snelweg om Italië binnen en buiten te rijden op weg naar Briançon. Volgens de toeristische folders de stad met driehonderd dagen zonneschijn per jaar. Dat kan niet mis gaan.

300 dagen zon, 65 dagen geen zon

Door de lange tunnels van de A32 schiet het goed op. Gelukkig maar, want de gedwongen omleiding en het slechte weer zullen er voor zorgen dat het ook nu een lange dag wordt. Vlak voor de grens worden we in Cesana nog eens 'geript' door de plaatselijke kroegbaas die, eens hij hoort dat we niet blijven slapen in zijn krakkemikkig hotel, geen koffie meer serveert en ons een peperdure cola aanrekent. De zon schijnt niet in Briançon, maar we zijn al heel tevreden met het droge wegdek op weg naar de Izoard, de laatste klepper van de dag. Aan het einde van de afdaling twijfelen we of we de richting van de Col D’Agnel zullen uitgaan, mijn absolute numero uno in de Alpen. Jammer genoeg zal het weer ook hier een spelbreker zijn en kiezen we ervoor om de Agnel niet aan te doen. Tanken doen we eerst in Guillestre want benzinestations zijn er hier zeker niet in overvloed en we willen mor- gen niet voor onaangename verrassingen komen te staan. Dat we de kronkels langs de Gorges de Guil een keer meer moeten rijden is geen opoffering. Na wat zoeken rijden we de doodlopende vallei naar Ceillac in. Dit gehucht heeft drie huizen en een hotel. Wie niet van drukte houdt vindt hier wat hij zoekt. Het nooit eindigende geklater van “La Cascade de la Pisse” – what’s in a name? – is het enige wat we horen. Aan de voet van de waterval die in de winter helemaal bevriest en daardoor geliefd is onder ijsklimmers zien we herten uit het bos komen. Boven op de rotsen stippen van steenbokken, het enige wat hier beweegt.

Française

Aan alles komt een einde en vandaag begint onze laatste dag van deze prachtige tocht, de verbindingsrit van achthonderd kilometer om thuis te geraken niet meegerekend. Op weg naar de Col de Vars rijden we van klokkentoren naar klokkentoren. De dorpen zijn op zulke steile flanken gebouwd dat het in de afdaling lijkt of we de torenspitsen kunnen aanraken. De Col de Vars is vooral bekend voor zijn 'Casse Déserte', een grote steenwoestijn op de flanken van deze berg die voor de rest helemaal groen is. Ook de Col de La Bonette is gesloten, maar dat hadden we kunnen voorspellen. De Bonette is de hoogste verharde bergpas van Europa en we hebben deze week bij een aantal lagere passen al voor een gesloten slagboom gestaan. Voorbij de Col de Vars draaien we dan ook definitief noordwaarts.

Iets voorbij Barcelonette slaan we in het plaatselijke dorpswinkeltje onze proviand in voor vanmiddag. Een druk telefonerende Française wurmt haar Twingootje tussen onze motoren. ‘Dit komt niet goed’, denken we alle drie hardop en een ogenblik later ligt de RT van Steven tegen de vlakte. Gelukkig geen erg en madame verontschuldigt zich met een rijmpje. “Je pensais que sa passait”, kirt ze terwijl ze op hoge hakken de winkel in paradeert. In deze voor veel Europeanen vergeten uithoek van Frankrijk komen we veel Belgische nummerplaten tegen. Blijkt dat zowel in de zomer als in de winter deze streek erg geliefd is door ons Belgen. De streek is dan ook opvallend rustig, zonder veel toeristische poespas.

Groots Meer

Voorbij Lauzet kiezen we voor de grote weg die op zich al bochtig en afwisselend genoeg is om aan onze behoeften te voldoen. Aan de overkant van het grote stuwmeer, het Lac de Serre-Poncon, boort de oude weg zich dwars door de rotsen. De kant die wij kozen rijdt vlotter, zoveel is zeker. We genieten van de leuke weg tot aan de afslag over de stuwdam waar we leren dat dit het grootste kunstmatige meer van West Europa is. Een bulderend geluid doet ons opschrikken net wanneer we onze helmen hebben afgezet. Op minder dan dertig meter boven het wateroppervlak scheren twee straaljagers voorbij. Vermits we op een panoramisch uit- kijkpunt staan, kijken we boven op de zilveren monsters. Een heel apart zicht, maar lang duurt het uiteraard niet... Dit is oefengebied voor de Franse luchtmacht en we zullen op onze rit langs de oevers van het meer nog een keer of twee opgeschrikt worden door het hels lawaai van de jets. De oevers van het meer zijn fel gesmaakte zandstranden en het wordt dan ook behoorlijk druk op weg naar Embrun. Halfweg dwarsen we het meer en rijden over de Pont de Sarme die prachtig weerspiegeld wordt in het rimpelloze groene water. Dat water blijft echter niet rimpelloos en groen. Eens het meer voorbij volgen we de oevers van de Durance op onze terugtocht naar het noorden. Het smeltwater van de Alpen vormt elk voorjaar de gezapige riviertjes in de valleien om tot donkerbruine kolkende watermassa’s. Ook de Durance beantwoordt aan dit beeld en stroomt met veel geweld richting stuwmeer.

Klassieker

Eén van de laatste beklimmingen van onze Alpentocht is een klassieker. Wie kent, al was het maar uit heroïsche wielerverslaggeving uit de Ronde van Frankrijk, de Galibier niet? Op deze onherbergzame kanjer heeft de wind vrij spel en dat is vandaag niet anders. De absolute top is vandaag wegens lawinegevaar afgesloten en we moeten ons tevreden stellen met een ritje door de donkere en omwille van de verborgen ijsplekken, gevaarlijke tunnel. Terwijl we wachten op groen licht vooraleer de tunnel in te rijden doe ik in de lokale souvenirshop een aankoop waar ik later veel spijt van zal hebben. Een gouden raad: koop nooit een mini-alpenhoorn voor een zevenjarige. De rust in huis is voorbij. Definitief!

Voorbij de tunnel drijven donkere wolkenschaduwen langs de flanken zodat het decor nog dreigender wordt. Tijdens de afdaling naar Valloire stijgt de temperatuur elke kilometer wel een graad en in het centrum van het stadje vleien we ons neer op een terrasje met de witte bergtoppen in de achtergrond. Het is mooi geweest, heel mooi geweest.

Geschreven op 12 april 2020
© Motoren & Toerisme