Tekst en foto’s: Lars Wennersheide
Ze kijkt me doordringend aan. Het heeft iets weg van schaamteloos staren, de manier waarop we mekaar aankijken. Het lijkt wel alsof ze zich binnensmonds mompelend afvraagt of ik me werkelijk in dit avontuur wil storten. Ik blijf proberen om haar blik te doorgronden. Zie ik vriendschap of vijandigheid, bereidheid of tegendraadsheid? Wat mij betreft kunnen we vrienden worden. Nadat ze mij van kop tot teen gemonsterd heeft, wendt ze de blik af. De kogel is door de kerk, voor de volgende uren gaan we een professioneel partnership aan. Al blijf ik nog een beetje sceptisch. Vanille ziet eruit zoals een ezelin er in elke tekenfilm uitziet: een afgetraind lichaam en een getaande huid die ter hoogte van de oren overgaat in wat donzig wit haar. Vanille is zelf ook nog niet honderd procent gerust gesteld want de motorblokken van de stalen lastdragers op twee wielen die we naast haar gestald hebben tikken nog na van de warmte. Toch blijft ze minutenlang staan waar ze staat, het lijkt wel alsof het getrek en gesleur aan de lederen sjorriemen om de bagage op haar rug vast te binden haar helemaal niet deren. “Veertig kilogram last die goed uitgebalanceerd over het dier verdeeld is, meer mag een ezel niet torsen”, meldt Christian tot onze grote tevredenheid. Godzijdank hoeven wij niet op de rug van het arme dier plaats te nemen!
We ontmoeten Christian op het centrale plein van La Bastide-Puylaurent. Hij verhuurt ezels aan bezoekers en wandelaars, liefst 37 grijshuiden heeft hij in de stal staan. Stel je bij het plein en het dorp niet te veel voor, het gaat meer om een pleintje in een dorpje. Een dorpje waarin je de meest levensnoodzakelijke dingen kan aanschaffen, maar ook niks meer. Aan de rand van het plein staat een kerkje dat amper het formaat van een kapel overstijgt, het gebouwtje is zelfs te klein om voor ons voldoende schaduw te genereren. Uit de deuren van de huizen die het plein afzomen komen af en toe mensen die ogenblikken later alweer in een andere deur verdwijnen, zonder dat ze nota nemen van onze aanwezigheid. Ze weten gewoonweg waarom wij hier zijn. In de overdaad aan zandkleuren die een Zuid-Frans dorp typeert valt ons een kleurrijk schilderij aan een huisgevel op. Het toont een landschap dat baadt in het zonlicht, een papiertje met allerlei aantekeningen en het portret van een man. Het personage is Robert Louis Stevenson en meteen ook de reden waarom wij hier een ontmoeting met een ezel organiseerden. Stevenson verrichtte – zonder het te beseffen? – pionierswerk dat wij eeuwen later graag op onze eigen manier verder zetten. Hij trok meerdere dagen door deze regio in het gezelschap van een ezel, schreef zijn ervaringen neer in een dagboek en creëerde daarmee één van de eerste reisgidsen over dit gebied.
De overgang van paardenkrachten naar ezelkracht verloopt dankzij de tussenkomst van Christian vlotjes. Het gashendel is ver- vangen door een rode koord. “Strak houden, jij bepaalt waar het heen gaat”, legt Christian uit. Met het touw in de hand flitsen we onszelf terug naar een tijdperk waarin ‘een reiziger zoals ik (Stevenson dus) overal op hoongelach werd onthaald, zoals een man die een reis naar de maan plant’. Onze BMW’s hebben we in de schaduw geparkeerd, die mogen van een dagje rust genieten. Een korte snok aan het touw volstaat om Vanille de oren te laten spit- sen om meteen daarna geroutineerd te beginnen stappen. De twintigjarige ezelin legt ons een aangenaam tempo op: niet te snel en evenmin te langzaam, het mag duidelijk zijn dat deze dame al heel wat vergelijkbare wandelingen achter de rug heeft. Het lijkt wel alsof Vanille haar opleiding van Stevenson heeft gekregen want die schreef het volgende neer over het ideale wandeltempo: ‘Wandelen aan een ongelijk- matig tempo is niet zo aangenaam voor het lichaam en irriteert het gemoed.’
Net zoals in de tijd van Stevenson dient de viervoeter als begeleider en lastdrager. Op deze door hart en longen aangedreven 4x4 heb je ruimte zat voor het dagrantsoen, de zware waterflessen en in ons geval de compleet overbodige motorkleding. Zelfs onze helm vindt met spanriemen een plaatsje op de rug van Vanille en een herdruk van Stevensons dagboek vult de laatste kubieke centimeters stouwruimte die de draagtassen te bieden hebben. Voor de pioniers van de reisjournalistiek was de start van een expeditie een tikkeltje ingewikkelder. ‘Ik doopte de ezel Modestine en begon meteen met de bepakking. Tien minuten later was ik al de wanhoop nabij. Het zadelkussen bleef geen moment op de juiste plaats op haar rug zitten en na drie snellere stappen liet Modestine het tempo opnieuw tot een sukkeldrafje zakken. Ik brulde als een leeuw, probeerde haar zelfs lieve woordjes toe te fluisteren om haar tot enige actie te overhalen. Maar Modestine bleek een taaie tante die zich niet liet intimideren of verleiden. Dit beloofde een zware tocht te worden...’
Wij hebben het gelukkig beter getroffen, onze lastdrager heeft tot onze grote vreugde een fijn en edel karakter. Terwijl het getik van haar hoeven op het plaveisel nog nagalmt tussen de huizen slaan we al een pad in waarna de eerste steile helling zich aandient.Ogenblikken later ligt de beschaving al achter ons. Het landschap waar we in doordrin-gen zadelt je meteen met een gevoel van eenzaamheid op en we beseffen dat in een gebied zoals dit ezels nog een belangrijke rol in het alledaagse leven kunnen spelen.
‘Zo ver het oog reikt wordt het landschap gedomineerd door rijen van heuvelruggen. Van zodra je de top van één heuvel bereikt hebt, kijk je uit over de volgende bulten. Een mooi, wild landschap met rotsen en een gevarieerde vegetatie van grassen en kruiden. Tussen de spleten en kloven van de rotsen benutten struiken en boompjes elke vierkante millimeter aarde om te groeien. Het ligt er allemaal bij zoals God het op de eerste dag geschapen heeft...’ De heuvels zien er uit als reuzen die een middagdutje doen en hun volgevreten groene buiken in de blauwe lucht laten zonnen. ’De aanblik van dit ongerepte landschap doet de ziel deugd’, noteerde Stevenson, en terecht. Af en toe houdt Vanille het plots voor bekeken om gulzig van het sappige gras te beginnen vreten. Christian grijpt met een korte ruk aan het touw in. “Kort houden, niet vergeten”, klinkt het kordaat.
Met het touw in de hand flitsen we onszelf terug naar een tijdperk waarin ‘een reiziger zoals ik (Stevenson dus) overal op hoongelach werd onthaald, zoals een man die een reis naar de maan plant’. Op die paar nukken na hebben we over onze viervoetige helper niet te klagen, het dier stapt krachtig en met vaste tred vooruit. We komen aan de kapel van les Borries voor- bij en het meer van la Courège. Stap voor stap komt de Notre Dames des Neiges dichter. ‘Ik kwam in de buurt van mijn bijzondere doel, het trappistenklooster Notre Dames des Neiges. Ik stapte verder, dreef mijn koppige ezel vooruit in de richting van het asiel van de zwijgers. Zelden ben ik met meer schrik op een doel toe gestapt.’
Aan de ingang begroet ‘Frère’ Gilles ons. ‘Hij droeg witte kleren zoals elk spook. Zijn kap was op zijn schouders gevallen en liet zijn kale, gele knikker helemaal onbedekt zoals een doodshoofd.’ De stallen voor de ezels en de kamers voor de reizigers zijn er nog steeds, de tijden zijn echter wel degelijk veranderd. Broeder Gilles heeft een baard tot op zijn borst en lacht opmerkelijk vaak. De broeders wandelen al lang niet meer zwijgend over de zanderige paden zoals Stevenson in zijn reisdagboek beschreef. Broeder Gilles loodst ons door de galerijen met rondbogen die de brug vormen tussen de franjeloze kloostergebouwen en de centrale tuin. Op het gras staat een oude houten handkar, aan het andere uiteinde van het grasveld een eenvoudig wit Mariabeeld. Naast het winkeltje met allerlei godsdienstige ‘merchandising’ springt vooral de voorraad abdijbier die te koop staat in het oog. Achel Triple of Bruin, Chimay Triple, Bleue of Rouge, Orval, Rochefort 8 of 10, Westmalle Triple en Dubbel: het aanbod aan bieren en alcoholpercentages is best indrukwekkend. Hoog tijd om Vanille wat extra rust te gunnen, kwestie van haar straks met wat bijkomende kilo’s de terugweg te laten aanvatten...
Genoeg de ezel uitgehangen, tijd om ons opnieuw op twee wielen te verplaatsen. Na een dag stappen en klauteren voelt het motorrijderslichaam moe en middeleeuws aan en eens gezeten in het motorzadel kunnen we niet anders dan terugdenken aan wat Stevenson schreef: ‘Is het soms niet beter om gewoon bij het haardvuur te blijven zitten en gelukzalig na te denken?’.
Dag 1 na de wandeling. Het vertrek van- uit La Garde-Guérin verloopt moeizaam. De schoorsteen duwt een walm van verbrand hout de lucht in, een walm die zich ogenblikkelijk vermengt met laaghangende wolken en de vieze motregen die daaruit neerdwarrelt. De voormalige vestiging lijkt door het miezerige weertje nog minder inwoners te tellen dan anders. We zijn bij Pierre onder dak gegaan, hebben ons met de zijkoffers van de motoren in de hand door de smalle draaitrap een weg naar het slaapvertrek gebaand. Een nacht in een middeleeuws decor... De gewelven van de kamer zijn imposant, net als de natuurstenen muren. De voormalige schietgaten zijn nu afgedicht met vensters die uitzicht geven op de grote houten poort waarachter onze motoren van hun nachtrust genieten. ’s Avonds waren we nog door de godverlaten straten gaan slenteren. Hadden we geen motorlaarzen aan onze voeten gehad, we hadden ons een paar honderd jaar terug in de tijd kunnen laten flitsen, niemand in de Chemin de Régordane had iets in de gaten gehad. Al voor Stevenson hier voorbij kwam slingerde zich in de middeleeuwen de Régordaneweg van noord naar zuid. Aanvankelijk een soort van pelgrimsroute, later een handelsweg die er vaak zo erbarmelijk bij lag dat postkoetsen en diligences er niet overheen kon- den waardoor enkel viervoeters overbleven als mogelijk transportmiddel. La Garde was een strategisch punt op de enige verbinding tussen de mediterrane beschaving en Gallië. Hier betaalden konvooien van muildierdrijvers tol voor de bijstand en veiligheid van de begeleiding door ridders. Vanuit het Centraal Massief brachten de konvooien kaas en vleeswaren naar de havens aan de Middellandse Zee, vanuit het zuiden vervoerden ze wijn naar de Auvergne, de Loirestreek of de Parijse regio. Marius en ik wanen ons in de nabijheid van baron Guérin des Tournel en horen de paarden van stoere ridders door de straten galopperen.
Vochtigheid van bovenaf en een ruwe wind die ons aangezicht geselt, onder ons een dorp met stenen huizen waarvan vele muren een torentje torsen. Dat alles omringd door een stenen muur die slechts twee poorten vrij laat om het dorp binnen te komen of te verlaten. En toch is het dorp slechts een spatje in het omringende landschap dat door de dramatisch aanvoelende Gorges du Chassezac en de rivier de Allier gedomineerd wordt. Stevenson schreef hierover het volgende neer: ‘Langs het koele dal liep de grens van Vivarais en Gévaudan. De heuvels van Gévaudan in het westen waren zo mogelijk nog naakter dan die in Vivarais in het oosten. Erop vond je een begroeiing van lage struiken die de lagere flanken zo goed als ondoordringbaar maakte terwijl op de kammen en toppen slechts wat doornenstruiken restten.’
“De regio’s heetten voor de Franse Revolutie Vivarais en Gévaudan. Na de revolutie werden de departementen opnieuw ingedeeld. Vivarais ging op in de Ardèche, Gévaudan werd in het departement Lozère opgenomen’’, aldus luidt de laatste informatie die we van Pierre meekrijgen. Die informatie gaat bijna verloren want we zitten al op de motoren en balanceren over de kinderkopjes tussen de afwateringsgeulen die in het kasseienbed zijn ingewerkt. “Marcher haut le pavé”, roept Pierre nog waarmee hij verwijst naar een maatschappelijke regel uit de middeleeuwen. Enkel edellieden mochten toen op de hoogst gelegen zones van de straat wandelen want alleen daar slaagden ze er in om hun dure schoenen proper te houden. Iedereen die minder belangrijk was werd geacht dwars door de afvoergoten vol smurrie te sjokken.
Met La Garde-Guérin verlaten we voor het eerst ook de middeleeuwen en we vuren onze moderne BMW’s stevig aan. Vanuit het zuiden hierheen gekomen snellen we door Villefort dat als een taart in een bakvorm geklemd ligt in een dal tussen de groene oostflanken van de Mont Lozère. Daarna sturen we over een slingerweggetje met uitzicht over het Lac de Villefort en gunnen het Château de Castanet slechts een vluchtige blik.
We wisten op voorhand dat de Lozère van bron tot mondig verschillende gedaanten aanneemt. Hier is de rivier echter uitzonderlijk woest, maar past wonderwel in het landschap. Met het monotoon gezoem van de tweecilinders op de achtergrond verglijdt het landschap door ons blikveld als keken we door een venster met matglas. De nevel blijft vervelend op ons vizier plakken, de afstand tot de afgrond links van de weg valt amper in te schatten. De lege weg slingert heen en weer en de Montagne du Goulet zien we enkel als stipje op de landkaart in het kaartvak van onze tanktas. Slechts langzaam trekt de nevel op en als we Lozère binnenrijden ziet de wereld er alweer wat fraaier uit. Het doet goed om op de motor te zitten, elke bocht lijkt wel een kleine gymnastiekoefening zodat de stramheid van de ezelwandeling bijna vergeten is. Slechts af en toe nestelt een dorp zich in het panorama: Chasseradès, Montbel, Laubert. Zonnestralen die voorzichtig de laatste wolken doorprikken zijn de voorbode van de voorspelde ommekeer in het weerbeeld. Aan de oever van het Lac de Charpal blaast de rijwind de laatste druppels van de motor. We bouwen een korte stop in aan het stuwmeer met de obligate verbods- en gebodsborden voor wandelaars, sporters, waterratten en vissers.
Een hengel uitgooien of opnieuw de wandelschoenen aantrekken zegt ons niks, wij laten ons verleiden door een extra rondje langs de Plateaus de Palais du Roi. Even later struinen we door de middeleeuwse steegjes van Mende waar de monumentale Saint-Privat kathedraal een schaduw werpt over de goed onderhouden vakwerkhuizen. Het stadsplan van Mende toont nog altijd dezelfde struc- tuur als in de twaalfde eeuw. Dat Mende doorheen de geschiedenis kon openbloeien als stad heeft het aan zijn ligging te danken. Aan de oevers van de Lot groeide Mende al snel uit tot een markt- en beursstad. Vandaag verlaten we een stad die naar Lozère-normen druk is en sturen een groene, heuvelende wereld in die door de bloeiende brem een gele tint krijgt. We beklimmen de steile weg naar Châteauneuf-Randon. De huizen klampen zich aan de helling vast, de weg mondt uit op een marktpleintje. Het klappen van een vensterluik verstoort de stilte, de zonnewijzer op de gevel tegenover ons geeft aan hoe traag de tijd hier vordert. In het midden van het plein waakt het standbeeld van Bertrand du Guesclin over het plaatsje. Het beeld eert één van de protagonisten van de honderdjarige oorlog die in de Middeleeuwen tussen Frankrijk en Engeland werd uitgevochten.
Marie-Françoise is een vrouw zoals je die enkel in Frankrijk aantreffen kan. De knuisten verweerd door de jarenlange handenarbeid, in het kopje de levenswijsheid en de savoir vivre van Sophie Marceau. Met vaste hand en tegelijk toch teder houdt ze het open haardvuur aan de praat. In de bakstenen boog die tegen de muur de haard aftekent staat het jaartal 1631 te lezen. Tussendoor schrijdt Marie-Françoise in haar lange rok door de kamer en soigneert ze de gasten aan de lange tafel met eerlijke maaltijden. Zuid-Franse vrouwen kunnen dat op een manier zoals geen enkele andere vrouw hen dat nadoet. Marius en ik hebben een aantal extra kilometers door het eenzame hinterland van het Lac de Naussac gereden vooraleer we de chambre d’hôtes van Marie-Françoise gevonden hebben. De ST slaapt deze keer in een nevengebouw dat opgetrokken is uit stenen die aanvankelijk gebruikt werden voor de bouw van een klooster hier tegenover. De Benedictijner monniken en hun klooster verdwenen tijdens de Franse Revolutie, de stenen werden zoals op zoveel andere plaatsen gebruikt om er andere gebouwen in de regio mee te bouwen. Iets verder kruisen onze wegen die van Stevenson nog een keer, meer bepaald in het middeleeuwse dorp Langogne waar onze pionier het volgende neerschreef: ‘Een regio met een bloeiende landbouw, met ploegende ossen en landbouwers die de droge aardkluiten met een houweel kleinen.’ In Langogne kan je in het ‘Musée de la Filature des Calquières’, het lokale spinnerijmuseum, terecht voor de geschiedenis van een belangrijke handelswaar in deze regio. Marie- Françoise heeft het over getouwen met wel 181 spoelen waarop de wol van schapen uit de Cevennen tot garen gesponnen werd.
De volgende dag kraait de haan ons al om zes uur uit bed. We begrijpen zijn hint, springen in onze motorkleding en draaien de neuzen van de motoren in westelijke richting. Het is puur genieten aan het stuur van de ST, deze omgeving lijkt wel voor de motorrijder aangelegd. Je rijdt er meestal alleen over de wegen die zich van bocht naar bocht krullen. Met uitzicht op de restanten van de Joncherette-ruïne steken we over een roestbruine brug de Allier-kloof over. De balkvormige constructie van repen staal waar de weg doorheen wordt geleid vertoont opmerkelijke gelijkenissen met de Eiffeltoren. Een opschrift op de brug maakt duidelijk dat het een ‘service vicinal’ uit de negentiende eeuw is. Victoria uit Joncherette steekt de brug vaak over, net alle de meeste van de twintig inwoners van het dorpje. “Allemaal zijn we van dezelfde leeftijd’’, lacht de kranige tachtigjarige dame.
De bejaarde Sint-Bernardshond die ons schor vanuit de toegangspoort tot zijn hof toeblaft is het enige levende wezen dat we in Saint-Etienne du Vigan ontmoeten. Op de D88 – die later in de D5 overgaat – speert de ST door de bochten die afgezoomd worden met puntige rotsen en steile wanden van natuursteen. Willekeurig op de weg gedeponeerde koeienvlaaien houden je concentratie op peil. Op de terugweg richting middeleeuwen stappen we bij Jean-Louis in een koets en laten ons door paard Charlotte door bizonland trekken. De kracht van de vrij rondlopende Amerikaanse en Europese bizons is indrukwekkend, even later laten we ons door de ST naar het meest noordelijke dorp van deze middeleeuwse trip brengen. Le Malzieu-Ville gold vroeger als de parel van het dal, een marktplaats aan de perfect gerestaureerde loskade aan de oever van de Truyère.
Vanaf hier trekken we terug naar het zuiden, langs de westelijke grens van Lozère. Met stenen muurtjes die de weiden afzomen, granietblokken die deels boven het grasland uit steken en houten palissades die highlandrunderen op de weide houden lijkt de omgeving bijzonder goed op de Schotse hooglanden. De D52 ‘Route en Aubrac‘ is niet meteen de favoriet van Marius. Het is een schijnbaar eindeloze reep asfalt door een hooggelegen weide richting top, de Col de Bonnecombe. “Ik dokker van de ene put naar de andere bult, wat een ellende. Ik vermoed dat de veerelementen van de ST gloeiend heet staan”, sakkert Marius. Op mijn GS met langere veerwegen heb ik gelukkig minder last van de kwaliteit van het wegdek.
Door de smalle Gorges de l’Enfer volgen we de bochten naar het wolvenpark van Gévaudan. In het publieke wolvenpark wordt de herinnering aan het ‘Beest van Gévaudan’ in leven gehouden. Volgens oude geschriften zou een machtig, wolfachtig dier door de regio gewaard hebben en honderd mensen verscheurd hebben. ‘Dit was het land van het onvergetelijke beest, de Napoléon Bonaparte onder de wolven. Vogelvrij trok hij door Gévaudan en Vivarais en doodde vrouwen, kinderen en schapen. Hij achtervolgde zelfs een bewapende ruiter en werd opgemerkt toen hij op klaarlichte dag jacht maakte op een postkoets met voorrijder’, lezen we in het dagboek van Stevenson. Drie jaar duurde de klopjacht op Meester Isegrim, een mysterie was geboren en er was voldoende stof voor talrijke langspeelfilms.
Tijdens de volgende kilometers krijgen we ook een schitterend kijkstuk voorgeschoteld. In de driehoek tussen de middeleeuwse dorpen Marvejols, Chanac en La Canourgue pendelen we tussen een koninklijke stad en ‘Klein Venetië’. Terwijl Marjevols voor een periode in de middeleeuwen op adellijk bevel werd uitgeroepen tot hoofdstad van Gévaudan en Chanac op basis van zijn ligging op een rots- formatie strategisch belangrijk was, kende La Canourgue voorspoed in de middeleeuwen dankzij de aanleg van een kanaalsysteem.
“De belastingsregels hebben het uitzicht van de huizen bepaald. Omdat de woningbelasting bepaald werd op basis van het aantal vierkante meters grondoppervlak, werden de huizen als omgekeerde kegels gebouwd: onderaan zo klein mogelijk met daarboven zoveel mogelijk extra ruimte”, legt André uit. We ontmoeten hem in Sainte-Enimie. Onder ons peddelen bonte kano’s over de Tarn, hier in de bovenstad slaagt André er moeiteloos in om de geschiedenis tot leven te brengen. In zijn rode cape struint hij door de steegjes en vertelt hij de geschiedenis van Hedwig, Christine, Jacqueline en Claudine die zich in traditionele klederdracht voorbereiden op het middeleeuws spektakel van het dorp. We zouden nog uren kunnen vertellen over de rest van onze rit over bekend motorterrein met dorpjes zoals Meyureis, Florac en de verlaten hoogvlakten van Causse Méjan en de Mont Aigoual. Maar we volgen liever André en zijn verhalen naar de geschiedenis...
Ondanks de zuidelijke ligging van de Lozère is het klimaat vaak guur en valt het weer in niks te vergelijken met het mediterrane klimaat dat je nog wat zuidelijker in Frankrijk vindt. Wie onaangename verrassingen wil vermijden reist best tussen mei en september hier naartoe. Indien mogelijk kom je hier beter niet in het toeristische hoogseizoen wanneer het ook in Lozère druk is. Afhankelijk van uw woonplaats in de Benelux zijn naar Lozère twee aanrijroutes mogelijk. Ofwel kiest u voor een traject over Parijs, Orléans, Bourgues en Clermont-Ferrand om in Mende aan te belanden, een route die vanaf Brussel net geen negenhonderd kilometer lang is. Een andere optie is de klassieker over Luxemburg, Metz, Nancy, Dijon en Lyon richting zuiden. Vanaf Montélimar kan u dan in weste- lijke richting afbuigen om in de Lozère aan te belanden. Hou in Frankrijk rekening met de tol op de autowegen die uw reisbudget flink kan belasten. Daarenboven heeft de Franse politie aangekondigd vanaf dit jaar geen genade meer te kennen voor buitenlandse hardrijders. Een verwittigd motorrijder is er twee waard!
In de voetsporen van het beest van Gévaudan
Hoewel de regio dun bevolkt is, biedt de Lozère veel overnachtingsmogelijkheden. Er zijn hotels, campings en chambres d’hôtes in overvloed.
Alle info op: www.lozere-tourisme.com
Gentiâne - Ezelverhuur
Christian Brochier, Castagnols, 48220 Vialas.
T.: +33 (0)466 410416, e-mail: gentiane@ane-et- randonnee.fr.
www.ane-et-randonnee.fr
Réserve de Bisons d’Europe
48120 Sainte Eulalie en Margeride. T.: +33 (0)466 314040.
Les Loups des Gévaudan
48100 Saint-Léger-de-Peyre. T.: +33 (0)466 320922.