Retrotest: Triumph Tiger

In 1999 erfde deze nieuwkomer de naam van de allereerste Tiger die in ’92 op de markt, kwam. Toch waren er wezenlijke verschillen tussen het 1999-model en diens voorganger. Zo had Triumph duidelijk begrepen dat de spelregels aangaande dikke allroads – destijds ook weleens ‘mega-trails’ genoemd – in de loop van de jaren ’90 gewijzigd waren. Volgens ‘Sir Al’ meteen ook een goede reden om deze motorfiets een andere naam te geven, of om hem op z’n minst toch lichtjes van naam te laten veranderen. Bijvoorbeeld door er een lettertje aan toe te voegen; of waarom niet meteen drie? EFI, Electronic Fuel Injection had gekund. Maar dat had dan weer de indruk gewekt dat de Sagem multi-point brandstofinjectie, destijds nog vrij uitzonderlijk op motorfietsen, het enige was waarmee deze nieuwe Tiger zich mee onderscheidde van z’n voorganger.

Dat was dus niet het geval want het nieuwe driecilinder blok had pas in 1997 z’n debuut gemaakt in de T509/595. Bovendien was Triumph in 1999 afgestapt van het modulair werken en dat betekende dat de Tiger z’n eigen frame kreeg. Een frame dat aangepast was aan de noden van een dikke allroad. Het stalen wiegframe was speciaal aangepast aan de nieuwe krachtbron en moest een stuk meer stijfheid garanderen.

De eerste conclusie die zich opdrong was dus dat de vernieuwde Triumph Tiger een toermachine was geworden waarmee je overal kon komen zolang je weg maar over asfalt of beton voerde. Geen offroad meer? Ja, dus. Eigenlijk was dat ook op de eerste versie van de Tiger al het geval. Die kon je in het beste geval slechts als ‘pseudo-trail’ bestempelen, al was het maar omdat die voorzien was van een ruggengraatframe. Een ruggengraatframe dat ook als ‘backbone’ voor de 147 pk sterke Daytona 1200 fungeerde.

Triumph deed in 1999 met de Tiger niets meer dan het voorbeeld volgen van motorfietsen als de Honda Varadero, de Cagiva Gran Canyon of de BMW R 1100 GS. Stuk voor stuk machines die alle offroad-ambities hadden laten varen ten voordele van een meer realistisch gebruik.

Alternatieve toermotor

Cathcart karakteriseerde de nieuwe Tiger dan ook als een alternatief – binnen het Triumph-gamma voor – de Sprint (destijds hét toermodel van de Britse fabrikant).  De Tiger was dus een kilometervreter geworden, die een ruime zithouding combineerde met een uitstekend weggedrag op eender welk wegdek. Het motorkarakter van de Tiger was gebaseerd op koppel en souplesse, eerder dan op snelheid of pure prestaties.

 

Triumph mocht dan van het modulaire frame afgestapt zijn, toch bleef de Tiger moduleerbaar. Of beter gezegd aanpasbaar aan de noden van z’n berijder. Zo kon je makkelijk, en zonder gereedschap, de zithoogte van de Tiger aanpassen in drie standen, gaande van 840 tot 860 mm. Voor kleinere rijders was er nog een optionele verlagingskit waardoor het zadel nog eens twee centimer zakte.

Ondanks de grootte en het relatief hoge gewicht, kwam de Tiger nooit intimiderend over. Zelfs niet met een volle tank van 24 liter. De inhoud van die tank was perfect afleesbaar op het vernieuwde dashboard, dat met z’n  witte klokken zelfs in fel zonlicht perfect afleesbaar bleef.

Eén van de troeven van deze Triumph Tiger was het driecilinder blok. Een blok dat in z’n 885cc metende gedaante destijds ook de T509 Speed Triple aandreef. In die ‘streetfighter’ leverde de driepitter 98 pk. Lotus Engineering, dat door Triumph onder de arm was genomen om de ‘fine tuning’ van de driepitter te doen, oordeelde echter dat een maximaal vermogen van 86 pk (aan 8.200 opm) volstond voor de Tiger.

M&T-medewerker Cathcart prees destijds de gebruiksvriendelijkheid van de Tiger. Volgens de ervaren motorjournalist was die gebruiksvriendelijkheid zodanig, dat vier van de zes versnellingen hadden volstaan.

Geen wonder dus dat ‘Sir Al’ ook een positief eindoordeel in petto had. Door elke offroad-ambitie te laten varen en resoluut voor een asfaltgerichte motorfiets te opteren, had Triumph met de Tiger een regelrechte sportieve allroad ontwikkeld. Eentje die een totaal andere betekenis aan het begrip ‘sportieve toermotor’ dan de Sprint gaf. Volgens Sir Al was de vernieuwde Tiger niet meer of minder dan het bewijs dat Triumph eindelijk volwassen was geworden als merk.

 

Technische fiche Triumph Tiger (1999)

Motor: Watergekoelde driecilinder in lijn, viertaktmotor, dubbele bovenliggende nokkenassen, vier kleppen per cilinder, enkele balansas

Max. vermogen: 87 pk aan 8.200 opm

Max. koppel: 85 Nm aan 6.400 opm

Cilinderinhoud: 885 cc

Boring x  slag: 76 x 65 mm

Compressieverhouding: 11,3:1

Brandstoftoevoer: Sagem multi-point injectie

Versnellingsbak: 6-bak

Primaire transmissie: dmv tandwielen

Secundaire transmissie: ketting

Koppeling: meervoudige natte platenkoppeling, hydraulisch bediend

Frame: Stalen wiegframe

Voorvork: 43mm telescopische Kayaba voorvork

Schokbreker: Kayaba mono-shock

Remmen: vooraan Dubbele 310 mm remschijf, Nissin dubbele zuigerremklauwen, hydraulisch bediend, achteraan hydraulisch bediende enkele schijf 285 mm

Voorband: Michelin T66 (110/80-19)

Achterband: Michelin T66 (150/70-17)

Tankinhoud: 24 liter

Drooggewicht: 215 kg

Prijs België: 419.000 BEF

Prijs Nederland: 24.990 NLG

 

 

Tekst: Alan Cathcart/BJ

Foto’s: Triumph/Gold and Goose

 

Geschreven op 19 juli 2019
© Motoren & Toerisme